Lasparameters

De weergave Lasparameters omvat een start- en stopcurve voor het visualiseren en verstellen van de meest essentiële parameters voor een las. Het onderste gedeelte van de weergave biedt een opsomming van de beschikbare verstellingen voor het geselecteerde lasproces. De selectie van het lasproces is gebaseerd op het actieve geheugenkanaal en zijn instellingen.

Veel lasparameters zijn specifiek voor een lasproces en zijn dienovereenkomstig zichtbaar en beschikbaar voor verstelling.

Lasparameters aanpassen

1. Selecteer een lasparameter die u wilt aanpassen.

>>  U kunt ook door de parameterlijst lopen door een fase te selecteren in de start- en stopcurve.

2. Stel de lasparameterwaarde in.

>>  Zie ook de lasparametertabellen hieronder voor meer bijzonderheden, afhankelijk van de parameter die moet worden versteld.

3. Bevestig de nieuwe waarde/selectie en sluit het aanpassingsscherm door 'OK' te selecteren.

Lasparameters en functiebeschrijvingen

GeslotenHandmatige MIG-lasparameters

De hier vermelde parameters zijn beschikbaar voor aanpassing met het handmatige MIG-proces.

Parameter Parameterwaarde Omschrijving
Proces Manueel, MIG, 1-MIG, Pulse, DPulse, WiseRoot+, WiseThin+, MAX Cool, MAX Speed, MAX Position Deze selectie van het MIG-lasproces is afhankelijk van het actieve lasprogramma. Zie Aanvullende richtlijnen voor functies en kenmerken voor meer aanvullende informatie over de processen.
Voorgas 0,0 ... 9,9 s, Auto, stap 0,1
0.0 = UIT
Standaard = Auto
Lasfunctie waarmee het beschermgas begint te stromen, voordat de boog wordt ontstoken. Dit zorgt ervoor dat het metaal bij het begin van het lasproces niet in aanraking komt met lucht. De tijdsduur wordt vooraf ingesteld door de gebruiker. De functie wordt gebruikt voor alle metalen, maar vooral voor roestvast staal, aluminium en titanium.
Kruipstart 10 ... 100 %, Auto, stap 1
Standaard = Auto
De kruipstartfunctie bepaalt de draadaanvoersnelheid voordat de lasboog wordt ontstoken, dus voordat de lasdraad in contact komt met het werkstuk. Wanneer de boog wordt ontstoken, schakelt de draadaanvoersnelheid automatisch in de normale, door de gebruiker ingestelde snelheid. De kruipstartfunctie is altijd aan.
Touch Sense Ignition Auto/UIT/AAN
Standaard = Auto
Touch Sense Ignition zorgt voor een minimale hoeveelheid spatten en stabiliseert de boog direct nadat die is ontstoken.
Draadaanvoersnelheid 0.5 ... 25 m/min, stap 0,05 of 0,1
Standaard = 5,00 m/min

Instelling draadaanvoersnelheid Wanneer de draadaanvoersnelheid minder is dan 5 m/min, is de verstellingstap 0,05 en wanneer de draadaanvoersnelheid 5 m/min is of meer, is de verstellingstap 0,1.
Min. limiet draadaanvoersnelheid Min./max. = 0,5 ... 25 m/min, stap 0,1
Standaard = 0,5 m/min
Minimale en maximale limieten voor de aanpassing van de draadaanvoersnelheid
Max. limiet draadaanvoersnelheid Min./max. = 0,5 ... 25 m/min, stap 0,1
Standaard = 25 m/min
Spanning 400 A: 8 ... 45 V
500 A: 8 ... 50 V
Stap 0,1 V
Aanpassing van de lasspanning en de minimum- en maximumlimieten voor de aanpassing van de lasspanning.
Dynamiek -10.0 ... +10,.0, stap 0.2
Standaard = 0
Regelt het kortsluitgedrag van de boog. Hoe lager de waarde, des te zachter de boog is en hoe hoger de waarde, des te ruwer de boog is.
Voorloopsnelheid robot 20...2000 mm/min, stap 1 /
Bestuurd door robot
Standaard = Bestuurd door robot
De gebruiker kan de voorloopsnelheid instellen in een geheugenkanaal dat naar de robot wordt verzonden. Merk echter op dat:
- De robot moet een functie hebben waarmee de waarde die vanuit het geheugenkanaal wordt verzonden, kan worden gebruikt.
- De voorloopsnelheid kan nog steeds rechtstreeks in het robotprogramma worden ingesteld. In dat geval heeft de waarde van het robotprogramma voorrang op de waarde die via het geheugenkanaal wordt verzonden.
Kratervulling AAN/UIT (ON/OFF) Wanneer met hoog vermogen wordt gelast, ontstaat meestal een krater aan het einde van de las. De kratervulling-functie verlaagt het lasvermogen/de draadaanvoersnelheid aan het einde van de lastaak, zodat de krater kan worden gevuld met een lager vermogensniveau. Bij het MIG-proces worden de kratervultijd, draadaanvoersnelheid en spanning vooraf ingesteld door de gebruiker.
Wanneer de draadaanvoersnelheid minder is dan 5 m/min, is de verstellingstap 0,05 en wanneer de draadaanvoersnelheid 5 m/min is of meer, is de verstellingstap 0,1.
Zie de 1-MIG-parametertabel voor het 1-MIG-proces.
- Tijd kratervulling 0,0 ... 10,0 s, Auto, stap 0,1
Standaard = 1,0 sec
- Draadaanvoersnelheid kratervulling 0,5 ... 25,0 m/min, Auto, stap 0,05 of 0,1
Standaard = 5 m/min
- Spanning kratervulling 400 A: 8 ... 45 V, Auto
500 A: 8 ... 50 V, Auto
Stap 0,1 V
Standaard = 18 V
Nastroom (Post current) -30 ... +30 De instelling Nastroom is van invloed op de draadlengte aan het einde van de las om bijvoorbeeld te voorkomen dat de draad te dicht bij het smeltbad stopt. Daardoor wordt ook de optimale draadlengte bereikt voor het starten van de volgende las.
Eindstap draadaanvoer (Eindstap DA) UIT/AAN
Standaard = UIT
De eindstapfunctie van de draadaanvoerunit voorkomt dat het toevoegmateriaal blijft plakken aan het draadmondstuk, wanneer het lassen eindigt.
Gasnastroom 0,0 ... 9,9 s, Auto, stap 0,1
0.0 = UIT
Standaard = Auto
Lasfunctie waarmee het beschermgas blijft te stromen, nadat de boog is gedoofd. Dit zorgt ervoor dat het hete metaal na het doven van de boog niet in aanraking komt met lucht, zodat de las en de elektrode worden beschermd. Gebruikt voor alle metalen. Vooral roestvast staal en titanium vereisen langere nagastijden.

Gesloten1-MIG-lasparameters

De hier vermelde parameters zijn beschikbaar voor aanpassing met het 1-MIG-proces.

Parameter Parameterwaarde Omschrijving
Lasprogramma   Geeft het gebruikte lasprogramma weer. In deze weergave kunt u het lasprogramma niet wijzigen. Zie Lasprogramma’s toepassen voor meer informatie over het wijzigen van een lasprogramma.
Proces
MIG, 1-MIG, Pulse, DPulse, WiseRoot+, WiseThin+, MAX Cool, MAX Speed, MAX Position Deze selectie van het MIG-lasproces is afhankelijk van het actieve lasprogramma.
Zie Aanvullende richtlijnen voor functies en kenmerken voor meer aanvullende informatie over de processen.
Voorgas 0,0 ... 9,9 s, Auto, stap 0,1
0.0 = UIT
Standaard = Auto
Lasfunctie waarmee het beschermgas begint te stromen, voordat de boog wordt ontstoken. Dit zorgt ervoor dat het metaal bij het begin van het lasproces niet in aanraking komt met lucht. De tijdsduur wordt vooraf ingesteld door de gebruiker. De functie wordt gebruikt voor alle metalen, maar vooral voor roestvast staal, aluminium en titanium.
Kruipstart 10 ... 100 %, Auto, stap 1
Standaard = Auto
De kruipstartfunctie bepaalt de draadaanvoersnelheid voordat de lasboog wordt ontstoken, dus voordat de lasdraad in contact komt met het werkstuk. Wanneer de boog wordt ontstoken, schakelt de draadaanvoersnelheid automatisch in de normale, door de gebruiker ingestelde snelheid. De kruipstartfunctie is altijd aan.
Touch Sense Ignition AUTO/UIT/AAN
Standaard = Auto
Touch Sense Ignition zorgt voor een minimale hoeveelheid spatten en stabiliseert de boog direct nadat die is ontstoken.
Upslope AAN/UIT (ON/OFF)
Standaard = UIT
Upslope is een lasfunctie die de tijd bepaalt, gedurende welke de lasstroom aan het begin van de las geleidelijk wordt verhoogd tot het gewenste niveau. Het upslope-startniveau en de tijd worden vooraf ingesteld door de gebruiker.
- Upslope startniveau 10 ... 100 %, Auto, stap 1
Standaard = 50
100 %, Upslope-tijd 0,1 ... 5 s, Auto, stap 0,1
Standaard = 0.1
Hot start AAN/UIT (ON/OFF)
Standaard = UIT
Lasfunctie die aan het begin van het lassen een hogere of lagere draadaanvoersnelheid en lasstroom gebruikt. Na de Hot start-periode wijzigt de lasstroom naar tot het normale niveau. Dit ondersteunt het starten van de las, vooral bij aluminium materialen. Het Hot startniveau en de tijd zijn instelbaar door de gebruiker. De Hot start slope-tijd instelling stelt de overgangstijd van de Hot start fase naar het normale lasstroomniveau in. Die Hotstart-Feineinstellung (Spannung) ist bei 1-MIG-, Puls-, DPulse-, WiseThin+- und MAX Speed-Verfahren einstellbar.
- Hot start niveau -50 ... +200 %, Auto, stap 1
Standaard = 140
- Hot start fijnafstemming -10,0 ... +10,0, stap 0,1
Standaard = 0
- Hot start tijd 0,1 ... 9,9 s, Auto, stap 0,1
Standaard = 1,2 sec
- Hot start slope-tijd 0,0 ... 10,0 s, stap 0,1 s
Standaard = 1,0 sec
Wise-functie Geen, WiseFusion, WisePenetration, WiseSteel Wanneer deze wordt geselecteerd, wordt een lijst met beschikbare Wise-functies geopend voor selectie. Raadpleeg Aanvullende richtlijnen voor functies en kenmerken voor meer informatie.
(Niet beschikbaar bij WiseRoot+, WiseThin+, MAX Cool, MAX Speed en MAX Position.)
Draadaanvoersnelheid 0.5 ... 25 m/min, stap 0,05 of 0,1
Standaard = 5,00 m/min

Instelling draadaanvoersnelheid Wanneer de draadaanvoersnelheid minder is dan 5 m/min, is de verstellingstap 0,05 en wanneer de draadaanvoersnelheid 5 m/min is of meer, is de verstellingstap 0,1.
Min. limiet draadaanvoersnelheid Min./max. = 0,5 ... 25 m/min, stap 0,1
Standaard = 0,5 m/min
Minimale en maximale limieten voor de aanpassing van de draadaanvoersnelheid
Max. limiet draadaanvoersnelheid Min./max. = 0,5 ... 25 m/min, stap 0,1
Standaard = 25 m/min
Stroom
10 ... apparaat formaat A, stap 1
Standaard = 50 A
Verstelling van lasstroom. Alleen met WisePenetration.
Fijnafstemming Voorbeeld: -10,0 ... +10,0 V *, stap 0,1
Fijnafstemming voor de lasspanning.
* Het spanningsbereik voor de fijnafstemming wordt gedefinieerd door het actieve lasprogramma.
Dynamiek -10.0 ... +10,.0, stap 0.2
Standaard = 0
Regelt het kortsluitgedrag van de boog. Hoe lager de waarde, des te zachter de boog is en hoe hoger de waarde, des te ruwer de boog is.
Voorloopsnelheid robot 20...2000 mm/min, stap 1 /
Bestuurd door robot
Standaard = Bestuurd door robot
De gebruiker kan de voorloopsnelheid instellen in een geheugenkanaal dat naar de robot wordt verzonden. Merk echter op dat:
- De robot moet een functie hebben waarmee de waarde die vanuit het geheugenkanaal wordt verzonden, kan worden gebruikt.
- De voorloopsnelheid kan nog steeds rechtstreeks in het robotprogramma worden ingesteld. In dat geval heeft de waarde van het robotprogramma voorrang op de waarde die via het geheugenkanaal wordt verzonden.
Kratervulling AAN/UIT (ON/OFF) Wanneer met hoog vermogen wordt gelast, ontstaat meestal een krater aan het einde van de las. De kratervulling-functie verlaagt het lasvermogen/de draadaanvoersnelheid aan het einde van de lastaak, zodat de krater kan worden gevuld met een lager vermogensniveau.
De kratervulling fijnafstemming (spanning) is instelbaar met 1-MIG, Pulse, DPulse, WiseThin+ en MAX Speed processen.
- Startniveau kratervulling 10 ... 150 %, Auto, stap 1
Standaard = 100
- Kratervulling fijnafstemming -10,0 ... +10,0, stap 0,1
Standaard = 0
- Tijd kratervulling 0,1 ... 10,0 s, Auto, stap 0,1
Standaard = 1,0 sec
- Eindniveau kratervulling 10 ... 150 %, Auto, stap 1
Standaard = 30
- Tijd eindniveau kratervulling 0,1 ... 10,0 s, stap 0,1
Standaard = 0,0 s
Nastroom -30 ... +30 De instelling Nastroom is van invloed op de draadlengte aan het einde van de las om bijvoorbeeld te voorkomen dat de draad te dicht bij het smeltbad stopt. Daardoor wordt ook de optimale draadlengte bereikt voor het starten van de volgende las.
Eindstap draadaanvoer (Eindstap DA) UIT/AAN
Standaard = UIT
De eindstapfunctie van de draadaanvoerunit voorkomt dat het toevoegmateriaal blijft plakken aan het draadmondstuk, wanneer het lassen eindigt.
Gasnastroom 0,0 ... 9,9 s, Auto, stap 0,1
0.0 = UIT
Standaard = Auto
Lasfunctie waarmee het beschermgas blijft te stromen, nadat de boog is gedoofd. Dit zorgt ervoor dat het hete metaal na het doven van de boog niet in aanraking komt met lucht, zodat de las en de elektrode worden beschermd. Gebruikt voor alle metalen. Vooral roestvast staal en titanium vereisen langere nagastijden.

GeslotenPuls/DPulse lasparameters

De hier vermelde parameters zijn beschikbaar voor aanpassing naast de MIG- en 1-MIG-lasparameters bij gebruik van een X5-pulsstroombron. DPulse = dubbelpulsproces.

Parameter Parameterwaarde Omschrijving
Pulsstroom 10 ... +15%, stap 1 De fijnafstemming van de pulsstroom ten opzichte van de stroom met puls- en DPulse-lasprocessen.
DPulse-verhouding 10 ... 90%, stap 1 Hiermee stelt u het percentage van de dubbele pulstijd in, d.w.z. hoe lang de dubbele puls op het eerste pulsniveau is. Het tweede pulsniveau wordt bepaald in relatie tot de eerste niveau-instelling.
DPulsfrequentie 0,4 ... 8,0 Hz, Auto, stap 0,1 Hiermee wordt de dubbele pulsfrequentie aangepast. Hoe lang het duurt van de start van het 1e niveau tot het einde van het 2e niveau.
DPuls-niveau 1: Draadaanvoersnelheid 0.50 ... 25 m/min, stap 0,05 of 0,1 Eerste dubbele pulsniveau draadaanvoersnelheid (en minimum/maximum waarden voor draadaanvoersnelheid). Wanneer de draadaanvoersnelheid minder is dan 5 m/min, is de verstellingstap 0,05 en wanneer de draadaanvoersnelheid 5 m/min is of meer, is de verstellingstap 0,1.
DPuls-niveau 1: Fijnafstemming -10 ... +10, stap 1 Fijnafstemming voor de lasspanning.
DPulsniveau 2: Draadaanvoersnelheid 0.50 ... 25 m/min, stap 0,05 of 0,1 Tweede dubbele pulsniveau draadaanvoersnelheid. De DPulsniveau 2 draadaanvoersnelheid verandert automatisch wanneer de DPulseniveau 1 draadaanvoersnelheid wordt aangepast. Wanneer de draadaanvoersnelheid minder is dan 5 m/min, is de verstellingstap 0,05 en wanneer de draadaanvoersnelheid 5 m/min is of meer, is de verstellingstap 0,1.
DPulsniveau 2: Fijnafstemming -10 ... +10, stap 1 Fijnafstemming voor de lasspanning.

GeslotenMAX Speed-parameters:

De hier vermelde parameters zijn specifiek voor het MAX Speed-proces.

Parameter Parameterwaarde Omschrijving
MAX Speed-frequentie 100 ... 800 Hz, Auto, stap 10 MAX Speed-frequentie-instelling.

GeslotenMAX Position-parameters

De hier vermelde parameters zijn specifiek voor het MAX Position-proces.

Parameter Parameterwaarde Omschrijving
MAX Position-frequentie -0.5 ... +0,5 Hz, stap 0,1
Standaard = 0
MAX Position-frequentie fijnafstemming.
Pulsstroom -10 … 15 %, stap 1
Standaard = 0
MAX Position pulsstroomaanpassing.
Plaatdikte 3.0 ... 12,0 mm MAX Position plaatdikte-instelling.

Voor meer informatie over de extra laskenmerken en -functies, zie Aanvullende richtlijnen voor functies en kenmerken.