Problemen verhelpen

De opgesomde problemen en de mogelijke oorzaken zijn niet definitief maar suggereren een aantal typische situaties die kunnen optreden tijdens normaal gebruik van het lassysteem.

Lasapparaat:

Probleem Aanbevolen handelingen
Het lasapparaat schakelt niet in. Controleer of de primaire kabel goed is aangesloten.
Controleer of de hoofdschakelaar van de stroombron op AAN staat.
Controleer of de netspanning is ingeschakeld.
Controleer de zekering en/of de aardlekschakelaar.
Controleer of de tussenkabel tussen de stroombron en de draadaanvoerunit intact is en correct is aangesloten.
Controleer of de werkstukkabel is aangesloten.
Het lasapparaat werkt niet meer. Het gasgekoelde laspistool kan oververhit zijn. Wacht tot deze is afgekoeld.
Controleer of geen van de kabels loszit.
De draadaanvoerunit kan oververhit zijn. Wacht tot de draadaanvoerunit is afgekoeld en controleer of de laskabel goed is aangesloten.
De stroombron kan oververhit zijn. Wacht tot de stroombron is afgekoeld en controleer of de koelventilatoren goed werken en of de luchtstroom niet geblokkeerd is.

 

Draadaanvoer:

Probleem Aanbevolen handelingen
De lasdraad wikkelt van de haspel af Controleer of de kap van de draadaanvoerunit gesloten is.
Het draadaanvoermechanisme voert geen lasdraad aan. Controleer of de lasdraad niet op is.
Controleer of de lasdraad correct door de aanvoerrollen naar de draadliner wordt gevoerd.
Controleer of het drukhandvat goed gesloten is.
Controleer of de druk op de aanvoerrollen goed is afgesteld voor de lasdraad.
Controleer of de laskabel goed op de draadaanvoerunit is aangesloten.
Blaas perslucht door de draadliner om te controleren of deze niet geblokkeerd is.

 

Laskwaliteit:

Probleem Aanbevolen handelingen
Ongelijkmatige en/of slechte laskwaliteit Controleer of het beschermgas niet op is.
Controleer of de stroom van het beschermgas niet geblokkeerd is.
Controleer of het gastype correct is voor de toepassing.
Controleer de polariteit van het pistool/de elektrode.
Controleer of de lasprocedure past bij de toepassing.
Variabele lasprestaties Controleer of het draadaanvoermechanisme correct is afgesteld.
Blaas perslucht door de draadliner om te controleren of deze niet geblokkeerd is.
Controleer of de draadliner past bij de geselecteerde draaddiameter en het geselecteerde draadtype.
Controleer de maat, het type en de mate van slijtage van het draadmondstuk van het laspistool.
Controleer of het laspistool niet oververhit is.
Controleer of de werkstukklem correct is aangesloten op een schoon oppervlak van het werkstuk.
Hoog spatvolume Controleer de laswaarden en de lasprocedure.
Controleer het gastype en de gasstroom.
Controleer de polariteit van het pistool/de elektrode.
Controleer of de lasdraad geschikt is voor de toepassing.

 

Foutcodes